Tag archieven: Tim Donker Recensies

The Microphones – Microphones in 2020

The Microphones Microphones in 2020 Recensie en informatie. Op deze pagina kun je de uitgebreide recensie lezen, geschreven door Tim Donker over de EP van de The Microphones – Microphones in 2020.

The Microphones Microphones in 2020 Recensie

Recensent: Tim Donker

Ja. Je weet het nog wel. Je weet nog wel hoe je daar zat, genageld. Bij dat raam. Dat moet kort na de millenniumwende geweest zijn. Als je moest gokken zou je gokken op 2003. Maar het kon ook 2004 of 5 geweest zijn. Wie keek er op zijn almanack, wie nam nota? Het was nog vroeg in het nieuwe millennium, zoveel weet je nu nog zeker. Het van de gele hond gescheten jaar 2020 was nog veraf, alles was nog veraf, en je zat dat daar. In je vorige huis zat je dat. “Vorige huis”, zeg je, nu, op een moment dat je huidige huis weeral bijna je vorige huis zal zijn. Moest je dit enkele maanden later geschreven hebben, je kon het gehad hebben over “ruim twee huizen geleden” of een omschrijving van dien aard maar je schrijft dit niet enkele maanden later je schrijft dit nu. Nu is het vorige huis een ander huis, in een andere straat. Een huis waar je je nooit echt helemaal thuis hebt gevoeld, de ganse zes jaar dat je er woonde niet. Een huis waar je nooit echt helemaal gelukkig bent geweest. Behalve misschien op de momenten dat je zat, daar voor dat raam, en dat je luisterde. Naar weeral een nieuwe plaat, weeral nieuwe muziek, weeral een nieuwe artist, weeral een nieuwe band. Het raam. Het tapijt. De keuken, soms. Je weet de eerste keer nog dat je Ryjoji Ikeda luisterde. Dat was in de keuken van dat huis. Het was nacht en je vrouw sliep al. Minimale techno, dat kan nog wel als mensen slapen. Vond je. Je kon zweren dat je de muziek voelde, fysiek, je kon zweren dat je het langs je huid voelde gaan, je kon het door je haar voelen stromen. De muziek streek met haar hand door je haar. Kon je zweren. Daar. In de keuken. Toen. Maar die keer niet in de keuken, die keer voor het raam. Waar je meestal zat. Op je knieën. Lichtjes gebogen. Starend. Naar tapijt. Soms uit het raam. Dan zag je dat kleine rottuintje dat je altijd hartgrondig gehaat hebt. De ganse zes jaar dat je er woonde. Zitten was een genageld zitten die keer. Naast steerjoo. Op steerjoo weeral een nieuwe seedee. The Microphones. Zo heette het bandje. Mount Eerie de seedee. Je vond het mooi. God wat vond je het mooi. Het was duister het was mooi het was grappig soms het was anders dan alles dat je kende en je kende best veel mjoeziek, ook toen al. Misschien dat Boduf Songs doet wat The Microphones deden, dat Boduf Songs het beter doet ook. Misschien. Maar die kende je toen nog niet. En je zat en luisterde naar die volstrekt nieuwe schoonheid. Genageld zat je. Niet eens meer in dat huis zat je. Je zweefde in ergens een niets, met alleen jezelf en de mjoeziek. Zo overrompelend was mjoeziek je al niet meer vaak, toen. Je kende het nog uit je jeugdjaren, toen je de metal net afgezworen had en al die wagonladingen aan niet-metalen klanken te ontdekken had. Dat mjoeziek er niet alleen was om je woede te kanaliseren en je kop op en neer te bewegen terwijl je de teksten meebrulde. Dat mjoeziek ook dwars door je ziel kon gaan. Dat je dat niet wist. Dat je dat nooit geweten had. Na een periode waarin elke volgende ontdekking je nog stukker brengen wist – Nick Cave, Swans, Palace Brothers, Tindersticks, The Geraldine Fibbers, Smog, Nine Inch Nails, Simon Joyner – werd het rustiger. De keren dat er klanken je gehoorgang binnenkropen die je in geen enkel bestaand vakje in je kop kon onderbrengen werden spaarzamer. Steeds vaker kon je mjoeziek relateren aan andere mjoeziek. Slechts nog een enkele keer kwam er uit de tonen een vuist omhoog die je finaal uit je sokken mepte. Die keer, toen, voor dat raam, Mount Eerie in de speler, was zo’n keer. Het was een konseptalbum ja. Maar meestal zijn konseptalbums hoogdravende pretentieuze megalomane zeikalbums. Dit niet. Dat je niet precies kon zeggen waar het eigenlijk over ging maakte het eigenlijk alleen maar mojer. Het zal wel over een of andere berg gaan, dacht je. Een donkere duistere berg ofzo. En ergens was de stem van God. Maar dat was Calvin Johnson. Dat vond je grappig. Dat Calvin Johnson de stem van God was. Dat vond je zo grappig dat je alleen daarom al enkele weken later een Halo Benders-plaat kocht. Of misschien was het er één van Beat Happening. Dat kon ook.

Je leerde al snel dat The Microphones eigenlijk geen band was maar een éénmansprojekt. Phil Elverum, zo heette die éénman. Het deed je schrijven, vier uur smorgens, einde desember, dat jaar of een ander jaar, in een brief, een lange brief, aan een vriendin dat de enige wetenschap die je eindejaars nog overhield was dat Phil Elverum een genie is. De rusteloze zoektocht was begonnen. Alles moest je hebben van The Microphones. Ook dat was lang geleden. Dat een band of een artist de kompletist in je wakker geroepen had. Dat was geleden van Will Oldham, en die was jou toen zijn transformatie tot Bonnie Prince Billy kompleet was kwijt geraakt. Dat eerste album als Bonnie Billy, I See A Darkness, dat had je nog prachtvol gevonden en grootse verwachtingen had je van die nieuwe alias (na Palace Brothers, Palace, Palace Songs, Palace Music en als je je niet vergiste ook nog een album onder zijn eigen naam). Maar alras werd het allenig nog maar zouteloze country die zelfs het prefix neo- niet meer dragen mocht. En dat moet toch echt nog vóór de millenniumwende geweest zijn dacht je.

Maar nu. Nu was het weer. Het zoeken. Het speuren. Het afschuimen van dat vermaledijde internet, of hoe heette dat want je was in die dagen nog niet zo thuis in dat soort dingen, was jij het maar of was het internet werkelijk magerder in die dagen? Soms moest je eigenlijk feitelijk werkelijk naar een platenzaak. Soms op je fiets, dan was het maar een platenzaak bij jou in de stad die naar verluid nog wel één of twee Microphones-titels in de bakken zou hebben. Soms moest je naar de trein, helemaal naar dat vorte Amsterdam waar je zo gruwelijk het land aan had, hebt, altijd zal hebben. Omdat daar een hele grote platenzaak was. Zo groot dat die meerdere verdiepingen telde. Of omdat er een specialistische platenzaak was. Zo specialistisch dat ze er de mafste dingen hadden. Of gewoon maar omdat het Amsterdam was en in Amsterdam, daar had je dingen. Dingen die je elders niet had. Ook vroeg je je vader een titel uit Amerika te laten invliegen. Titel. Titels. Plaat. Platen. The Glow. It was hot, we stayed in the water. Don’t wake me up. Microphones live in Japan. Song Islands. Window. En dan sirkuleerden er nog kassettes. Naar het scheen. Op iebeej. Naar het scheen. Voor veel geld. Naar het scheen. Nog mojer dan al het andere. Naar het scheen. Maar wat gaf het. Wat je nu bijeen gegaard had was al mooi. Zo mooi. Zo godvergeten tranentrekkend mooi. “Microphones is mijn laatste grote ontdekking,” zei je daarom, jaren later, misschien wel tien jaar later nog, zei je dat, tegen een vrouw, tegen de mooiste vrouw ter wereld zei je dat. Op ergens een heuvel zei je dat. Tegen de mooiste vrouw ter wereld zei je dat. Tegen een vrouw waar je zo oneindig veel van hield dat je hart uit elkaar spatte als je bij haar was. Zei je dat. “Mijn laatste grote ontdekking”, zei je. Zei je verdomme allemaal.

The Microphones Microphones in 2020 Recensie

De grootsheid van de ontdekking leek m er vooral in te zitten dat Phil Elverum dat The Microphones zoveel van je muzikale voorliefdes bijeen wist te brengen die je onbijeenbrengbaar achtte: wrakke lofi, (freak)folk, (neo)country, minimalisme, electroakoestiek, avantgarde, noise, dronerock en wie goed luisterde kon zelfs horen dat Elverum af en toe al eens een black metal plaatje drajen mocht. Geen twee Microphones-platen waren hetzelfde: zo was Microphones live in Japan een ingetogen en uitgekleed zangerliedjesschrijveralbum waar Window zich moeiteloos kon meten met het meest experimentele uit je platenkast. Soms lieflijk, soms woest, soms kaal, soms uit zijn voegen barstend, soms vervreemdend, soms dreigend, soms duister, soms troostrijk, soms ontroerend, soms grappig zelfs over trieste zaken (I can’t believe you actually died is, bijvoorbeeld, een heel erg grappig liedje).

(tekstueel, dat was nog zoiets met die Elverum, die teksten, heel maf, er was niet één tekst die je van onder tot boven wist, niet één liedje dat je van begin tot eind zou kunnen meezingen – daar leek het die man ook niet om te doen. maar er waren van die zinnetjes die naar buiten kwamen wajeren en die je grepen, die zomwijlen huivers op je lijf zetten; een zinnetje als “from under the ice / i watched you in warm clothes”, bijvoorbeeld en nu noem je maar wat)

Ook genieën die je laatste grote ontdekking waren, kunnen goed de mist in gaan. De mist in gaan, dat deed Elverum. Hij deed het glansrijk. Hij kwam op de zotte idee het Microphones-alias te laten varen en een nieuw aan te nemen, en wel de titel van zijn (naar nu bleek laatste) Microphones-album Mount Eerie. Ja Elverum bracht niet langer platen uit als The Microphones. Hij bracht voortaan platen uit als Mount Eerie. Hij wijzigde alleen maar zijn alias. Hij wijzigde niet zichzelf. Niettemin bewees hij Shakespears ongelijk. Wat Microphones heette, rook onder een andere naam lang zo zoet niet meer. Je schafte je wat aan, misschien niet eens het eerste dat hij als Mount Eerie uitbracht, er waren dagen dat je’m niet in de gaten hield, die Elverum: die tijd was al aangebroken: dat er nu dagen waren dat je’m niet in de gaten hield. Wind’s Poem, kwam binnen je muren terecht, en No Flashlight, en Eleven old songs of Mount Eerie – die laatste omdat je abusievelijk dacht dat de old songs zo old waren dat het al bijna nog Microphones-liedjes konden zijn. Ze vielen tegen. Allemaal. Al die plaatjes. Vielen. Vies. Tegen.

Ofnee. Niet vies. Wel tegen. Waar dat door kwam. Wat er anders was. Waarom Mount Eerie je hart niet sneller deed kloppen, en The Microphones wel. Wat het was. Toegegeven: als Mount Eerie niet Phil Elverum was geweest, of liever: als je Phil Elverum niet ook als The Microphones had gekend, was je blijer geweest met de hoger genoemde platen. Moje, kabbelende, sfeervolle platen. Fijn achtergrondwerk. Fijn om bij te schrijven. Fijn om bij te drinken. Fijn om bij te mijmeren. Misschien was dat het: dat het je niet greep, dat het je gedachten, je schrijven, je drinken niet stil zette. Het miste. Ja. God, zeg niet pregnantie zeg verdomme niet pregnantie.

Vooral miste het dat waarin The Microphones juist in uitblonk. Dat, waarom je The Microphones toen op die heuvel met de zon in je rug je laatste grote ontdekking had genoemd. Mount Eerie was éénvormig. Bijna saai éénvormig. Het dreutelde, het meanderde. Een warmig klankje. Dat wel. Mount Eerie, dat was een beetje zoals niet dronken zijn maar wel bezig het te worden. Waar je tussen nuchterheid en dronkenschap zit. Waar de vormen al hun vaste contouren beginnen te verliezen maar je nog voldoende bij kennis bent om ervan te genieten. Fijn. Prettig. Lekker. Maar spannend? Nee.

Je zwoor af die Mount Eerie. Je schreef weg die Mount Eerie. Je had gedaan met Mount Eerie.

Totdat een lul op dat vervelende feesboek begon emmeren dat Sauna het was. Sauna. Met Sauna keerde Phil Elverum terug naar het geluid van The Microphones. Ja. Nee. Dan. Toch. Die moest je hebben. Die mocht je niet missen dan. Je sprong weer aan boord de Mount Eerie trein (waar je nooit echt heeltemaal van af gestapt was misschien). Je bestelde. Je meldde je aan bij het groepje. De lul scheen wegen te kennen die anderen niet kenden, je liet hem dat Sauna bestellen, je liet hem doen, je zat in je kot & je wachtte tot Sauna kwam. En Sauna kwam. En leek aanvankelijk niet teleur te stellen. Het tien minuten durende, nogal minimalistiese openingsliedje – dat gewoon Sauna heette – was fraai en deed je inderdaad aan een Microphones-plaat denken al kon je niet direkt welke, en ook het tweede liedje, dat Turmoil heette en dat mooi en dof en droevig walste, streelde je oren. Doch reeds bij liedje drie, het door veel te feeërieke damesstemmen gedragen Dragon begon je aandacht te tanen. O. (Something) was nog wel iets, nog wel iets moois, zoiets tiepies voor Elverum ook om liedjestitels tussen haakjes te zetten, en sja heel de plaat, heel de plaat had wel, had wel iets, als het ging overheen hogere hoogten en lagere laagten, hardere harden en zachtere zachten, minimalistiesere minimalismen en rumoerigere rumoeren, experimentelere experimenten en verstildere verstilling dan je inmiddels helaas gewoon geworden was van Mount Eerie, maar toch, en toch, en dus, en zelfs, zelfs het laweit op Boat was een afgevlakt laweit, en dus, en toch, en daarom, alle enen bij elkaar opgeteld bleek toch ook Sauna weer in hetzelfde bedje ziek als alle voorgaande Mount Eerie-platen: het wilde niet beklijven, het wilde niet blijven, het wist niet raken, niet echt diep, het nagelde niet: niet aan vloer, niet aan zetel, niet op sofa, niet daar waar je je seedees luisteren deed. Zelfs de beste Mount Eerie-plaat was dus nog geen Microphones-plaat. Je keilde heel dat Sauna doorheen de kamer, het kaatste tegen de deur, het bleef daar liggen op de vloer, je schudde woedende vuist naar Phil Elverum, je zei “Biz alain sjildik, di sjoite aino, di narisjo frajer!”.

(nee je smeet niet met die cd, je haalde hem rustig uit de speler, je deed hem terug in de hoes)

(nee je sprak die woorden niet, je zette de cd terug in je cdkast, je ging naar bed)

Gedaan nu. Nu echt gedaan, en voorgoed gedaan. Elverum was Elverum niet meer en daar moest je je goeje geld niet meer aan gaan uitgeven.

Maar dan. Dan zegt de klok tik, en dingen gebeuren. Onophoudelijk blijven dingen gebeuren. Iemand ging dood. Ergens ging er iemand dood. In 2016 overlijdt er ergens een vrouw aan de gevolgen van kanker. Geneviève Castrée. Kunstenares. Muzikante. Vrouw van Phil Elverum. Moeder ook. Moeder van Phil Elverums dochter. Op het moment van overlijden was die dochter iets ergens tussen baby en peuter. Dreumes heet dat dan. Niet eens zoveel jonger dan je eigen dochter. En Phil Elverum maakte er een plaat over. A crow looked at me, zo heette die plaat. En weeral. Weeral bezweek je. Vanwege die dochter. Vanwege de afscheidsplaat. Weeral bestelde je. Weeral via die lul op feesboek. Weeral kwam de plaat.

Een aangrijpende plaat. Ja. Natuurlijk. Een plaat over echte dood, je had zo je bedenkingen over afscheidsplaten. Zit er muziek in dood, kun je -want daar komt het dan toch uiteindelijk op neer – geld verdienen met verdriet? Kun je kunst maken van dood, vraagt ook Elverum zich ergens op die plaat af (en dat de artiest je bedenkingen onder woorden brengt neemt die bedenkingen nog niet weg). Een plaat die begint als Castrée nog leeft & in hun huis, in een kamer, in een bed langzaamaan dood gaat, en eindigt enkele maanden na haar dood. Rauw. Puur. Echt. Dat wel. Ja. Er was dat liedje waarin Elverums stem brak en je hoort hoe hij bijna in tranen is. Grijpt aan? Ja. Grijpt aan. Maar toch hoorde je Elverum hier niet per se veel triester dan je hem in andere triestige Microphones- of Mount Eeries-liedjes gehoord had; je hoorde geen ongekend diepe duisternis of depressie; je hoorde hem niet zoals je hem nog nooit gehoord had. Misschien had je er niks over te zeggen, jij die alleen nog maar je beide ouders ten grave had gedragen en dan nog op momenten dat je al verwijderd van ze was geraakt, misschien kende je niks van afscheid, van echt & onherstelbaar afscheid en moest je je bek houden over zulke zaken, maar toch had je een veelkantiger emotie verwacht. Je hoorde geen wanhoop of woede, je hoorde alleen maar stil verdriet. Je hoopte dat dit de laatste Mount Eerie-plaat ging zijn in hele lange tijd; deze afscheidsplaat mocht niet zomaar een titel binst een immer wassende discografie worden; dit moest het eind zijn of anders een nieuw begin. Al veel te snel kwam er echter een (After), dat je niet kocht, niet eens luisterde, je vermoedde dat het wel zou gaan over het leven na haar dood maar je dacht er liever helemaal niet over na (later bleek er tussen A Crow Looked At Me en (After) nog iets dat Now Only heette te zitten, maar dat was even langs je heen gegaan, op Discogs zag je wel dat er een liedje op stond dat Tintin in Tibet heette en je dacht aan je vader die zo’n verwoede Kuifje-fanaat geweest was).

En nu dan. En nu dan weer opnieuw. Nu komt Elverum, na zestien jaar, met een nieuwe Microphones-cd op de proppen. En dan weer. Dan ga je weer. Daar ga je dan weer. Dan moet je dan toch weer. Dan moet je dan toch weer hebben. Misschien dat nieuw begin, misschien kan Elverum na Mount Eerie toch weer Microphones zijn, misschien na afscheid, misschien na afscheidsplaten, misschien. Dacht je. Dacht je allemaal. Dus je bestelde. Nu niet via een lul op feesboek, want inmiddels had je geen feesboek meer en je kunt zelf ook wel seedeetjes uit het buitenland laten komen hoor. En het kwam.

Vier pagina’s ver ben je nu. Vier pagina’s voor je kunt beginnen met zeggen of Microphones in 2020 klinkt, ja of nee, als een Microphones-plaat.

Kun je. Kun je zeggen.

Microphones in 2020 is feitelijk één heel lang liedje. Vierenveertig minuten en zevenenveertig seconden. De minimalistiese guitaar die opent klinkt inderdaad erg Microphones-achtig en had niet misstaan op, laten we zeggen, Don’t wake me up of It was hot, we stayed in the water. Het meandert. Het wiegt. Het hypnotiseert. Het is mooi. Het gaat door voor meer dan zeven minuten, een enkel betrekkelijk eenvoudig guitaarloopje, geen zang, alleen die ene guitaar die draagt, het is fantastisch hoe dat draagt, hoe het je draagt, hoe het je zweven laat. Dit zou een ochtendraga kunnen zijn denk je, je weet het niet, je hebt deze plaat nog nooit soggens kunnen drajen, alleen maar saavonts als iedereeen naar bed was want verdomme iedereen is heel de tijd maar thuis hier in dit huis en al je ochtendrituelen zijn kapot: de dingen die je deed, de platen die je draaide, de koffie die je maakte als iedereen weg was naar school en naar werk en je alleen was met huis en koffie en je gedachten en mjoeziek.

Dan vangt hij ten zingen aan. Phil Elverum. Microphones. Mount Eerie. Hoe moeten we hem noemen. Hij begint zingen. “The true state of all things” zingt hij. En: “I keep on not dying, the sun keeps on rising / I remember my life as if it’s just some / dreams that I don’t trust, burning off, layered thick, / a cargo that I haul, wounds and loves unresolved”, zingt hij. Zingt hij allemaal. De zanglijn berooft de guitaar van zijn hypnotische qualiteiten en de zang is in eerste instantie dus een verarming, geen verrijking.

Later. Meer instrumenten. Een tweede guitaar, die een slagje elektrieker lijkt dan de eerste. Drums. Bas misschien. Je weet het niet. Een beetje laweit, zo ergens rond de zestiende minuut. Orgeltje, ergens na de twintigste. Piano, niet veel later. Het komt en het gaat weer, meestentijds is het Elverums zang met dat guitaartje, dat allereerste guitaartje. Soms komt het tot een stastil, is er even niks, gaat het weer verder later.

Zang. Tekst. Een lange bewustzijnstroom. Eindeloze herinneringen. Zijn jeugd. Bijvoorbeeld: “Even deeper back into the mist: / when I was 12 or 13 on a family trip we hiked down a steep / bluff to an ocean beach in whipping rain. My little / brother’s clothes got wet from playing in the winter / waves. My parents made a fire of smoky driftwood and / we huddled in and took his wet clothes off and held him / naked above the flames. Smelling like smoke and salt on / the drive home, surely this experience explains something / about whoever it was that sang all these songs.”. Maar ook later, het werken aan de eerste Microphones-cassettes na zijn werk in de platenzaak. Later nog: de cd’s, het toeren. Herinneringen aan vrienden, aan een meer (er is altijd veel water in de teksten van Phil Elverum).

Muziek. Bands die hem geraakt hebben. Een prachtige herinnering aan een konsert van Stereolab; het overrompelende van die ervaring herken je volledig, hoewel je Stereolab nooit live zag. Ja Stereolab, dat was er nog zo één, maar dat was voor dat huis waarin je je nooit volledig thuis hebt geweten, dat was nog in die deprimerende studentenflat, een dubbelseedee van Stereolab, je was er volledig stuk van, wekenlang misschien wel.

De kracht van deze plaat is ook de zwakte. De eindeloze herinneringenstroom, de mjoeziek die meestentijds terugkeert naar de basis van het guitaarloopje plus de stem van Elverum: het is moeilijk om er, in weerwil van een hier of dare explosie of een hier of dare stastil, drie kwartier lang je volle aandacht bij te houden. Maar god, dit kon een fantastische ochtendraga zijn! (je weet het niet, je hebt deze plaat nog nooit soggens kunnen drajen, alleen maar saavonts als iedereeen naar bed was want verdomme iedereen is heel de tijd maar thuis hier in dit huis en al je ochtendrituelen zijn kapot: de dingen die je deed, de platen die je draaide, de koffie die je maakte als iedereen weg was naar school en naar werk en je alleen was met huis en koffie en je gedachten en mjoeziek.)

Microphones in 2020 is de mooiste plaat die Mount Eerie nooit maakte. Maar de echte Microphones had er misschien nog een twede seedeetje bij gevoegd, met geluidsexperimenten, korte liedjes & onzin. Misschien. Je weet het niet.

Er is geen ontkomen aan. Phil Elverum zal altijd deel van je leven zijn. Hij zal nog hopen kutplaten maken. En hij zal fantastisch zijn. Soms. Af en toe. Nu.

Bijpassende informatie

The Bullfight Eggs & Marrowbone Recensie

The Bullfight Eggs & Marrowbone Recensie van Tim Donker en Informatie CD met murder ballads en een bijgevoegd boek.

The Bullfight Eggs & Marrowbone Recensie en Informatie

In het boek dat bij deze cd hoort, is een interview opgenomen met Bad Seeds-gitarist Mick Harvey. Hij vertelt hoe iemand na het verschijnen van Murder Ballads (het roemruchte album van Nick Cave and the Bad Seeds) eens aan Nick Cave had gevraagd of de volgende cd er één met verkrachtingsballades zou worden. Het sarcasme van deze persoon is niet zonder hypocrisie. Ten eerste is Cave natuurlijk niet de uitvinder van de moordballade; het is een eeuwenoud genre (lees ook, verderop in dit boek, het informatieve mini-essay van Erwin Zijleman over de geschiedenis van de moordballade). Bovendien drijft vijfenzeventig procent van de entertainmentindustrie (de entertainmentindustrie! hoor mij bezig!) op moord en ander gruweldaden. Maar toch begrijp ik wel wat de opmerkingen over verkrachtingsballades zeggen wilde.

Je kunt van alles met een moordballade. Je kunt er een diepe duisternis mee in plonzen. Je kunt inzetten op angst en afgrijzen. Je kunt zingen vanuit het slachtoffer. Je kunt de dader meedogenloos maken, kilhartig, onmenselijk. Je kunt ook een situatie schetsen waarin een mens begrip zou kunnen opbrengen voor moord. Het leent zich evenzeer voor absurdisme, surrealisme, voor een huiveringwekkende nachtmerrie, als voor wat Matthew Sweeney “alternatief realisme” noemde. Je kunt er een nihilistische filosofie mee willen onderbouwen, of vragen stellen bij de normen van onze samenleving. Cave leek de aangewezen man voor bijna dit alles. Met fantastisch mooie en duistere albums als From Her To Eternity, Your Funeral My Trial en Henry’s Dream op zijn palmares. Maar uitgerekend hij kwam in Murder Ballads met een verdomd gezellig album aanzetten. Gastmusici, lalala-achtige samenzang, ritmetjes waar je heel lekker op kon meedeinen, een voor Cave’s doen nogal gladde productie… – ik werkte in die dagen in het magazijn van de Bijenkorf waar de hele dag Sky Radio aanstond. Die gaven meerdere keren per dag Where the Wild Roses Grow te horen (dat duetje met Kylie Minogue, weet u nog wel) en ik zweer het bij God dat de hele afdeling dan meezong en –neuriede, met hoofden heen en weer wiegend; ze hielden nog net niet elkaars hand vast. Dat was de eens zo avantgardistische Cave (van The Birthday Party kon je veel zeggen, maar niet dat het fijne arbeidsvitaminen opleverde). Dan en daar zijn de eerste barsten in mijn liefde voor zijn muziek gekomen, en met het navolgende album The Boatman’s Call sloeg Cave die liefde eigenhandig aan gruzelementen. Al zal het diene mens een zorg zijn dat ene Tim Donker uit zijn fanschare gestapt is. Bovendien gaat het daar nu niet over.

Waar het wel over gaat, is dat ik zo mijn reserves heb ten opzichte van de moordballade. Ik heb al eens zeer straffe moordballades gehoord, zeker. Maar een heel album vol? Bij Cave ging dat dus goed verkeerd als u het mij vraagt (u vraagt het mij niet). Wat dan te denken van The Bullfight, die er niet alleen een album maar ook nog een heel boek mee vullen.

Als project vooreerst prijzenswaard. Niet om de moordballade. Wel om de cd. Of als u vinyl prefereert (want dat kan ook): de lp. En om het boek. Iedereen die me langer dan vijf minuten kent, weet dat ik een hartgrondige hekel heb aan digitale muziekbestanden. Muziek moet fysiek uitgegeven. Het liefst op cd. Ik keerde de lp begin jaren ’90 de rug toe omdat in het Eindhoven van die dagen bijna nergens meer lp’s te koop waren. Mijn platenspeler verstofde en ik ga er geen plumeau meer aan wagen. Nu verkopen ze zelfs bij de Aldi en de Lidl platen. Ze doen maar. Ik blijf de cd –en de gigantische verzameling die ik met dit medium inmiddels opgebouwd heb- trouw. En voor mooi uitgegeven cd’s heb ik een zwak. Elke cd die komt met een boek schaf ik blindelings aan. Gewoon omdat ik vind dat je zoiets moet ondersteunen.

Maar ja. Nu is het er. Nu is het binnen. Nu is het niet alleen maar een cd die komt met een boek (het ging over moordballades dacht ik), nu is het dan iets dat ik handen kan houden. Ik kan het bekijken. Ik kan de cd luisteren, het boek lezen. Ik kan er een mening over vormen. Ik kan.

En ik doe.

De cd als eerste dan maar. Want muziek was mijn eerste lief. Maar wacht. Deze hier ga ik gedoseerd tot me nemen. Laat ik beginnen met een lied. Eén liedekijn maar, en dan niks meer. Op een avond, net voor het nog niet echt laat is maar later dan ik doorgaans naar bed ga sedert de kinderen schoolgaand zijn en ik al veel te vroeg al veel te veel moet. Eén liedekijn. Lullaby heet het, en wat komt er doorheen mijn koptelefoon? Een duister soort zwaar aangezette folk, net iets ten zuiden van “pagan folk”, of hoe heet men dat. Angstaanjagende vrouwenstemmen. Een viool, een piano, een contrabas, een gitaar. Textueel wekt het huivers: een moeder maakt haar kind deelgenoot van haar geheim. Ze vermoordde de vader van het kind, en diens minnares. De aanleiding is bijna banaal en de methode is schoon, geen bloed werd hier vergoten. Maar als uw maag niet samentrekt bij de idee dat een moeder te biecht gaat bij haar kind over de moord op de bloedeigenste vader van dat kind, een vader waar het ongetwijfeld van hield want wat heeft een kind nu helemaal zaken met volwassen debiliteiten als overspel en jaloezie, dan hoort u wat mij betreft thuis in een gesloten inrichting.

Dit gaat al zijn voor deze avond. Ik ben rusteloos. Ik ga naar boven, naar een andere kamer, om te lezen of te peinzen of de gaten in het plafond te tellen, weetikveel. Misschien ga ik zelfs wel gewoon slapen. En als ik de trap op loop denk ik één ding: Zo! Gezellig is Eggs & Marrowbone vooralsnog in ieder geval niet!

En dan komen en gaan er dagen en op één van zulke dagen, sta ik en praat ik met de buurman. Ik was eigenlijk op weg om boodschappen te doen. Ik kom die man ook overal tegen, vooral in mijn eigen straat, vooral ter hoogte van zijn huis. Ik sta en praat over het Eggs & Marrowbone project want ik zit ermee in mijn maag. Ik wil zo graag zo ongeremd positief, zo bijkans hysterisch enthousiast over dit project schrijven, ik zeg, want ik wil het voelen gloeien. De cd, en dan zo’n prachtvol groot en zwaar boek erbij. Van daken wil ik roepen, dat iedereen het moet aanschaffen. Maar ik vrees dat mijn oren en mijn hart en mijn lendenen en mijn ogen me toch uiteindelijk een iets gematigder mening zullen gaan opdringen. “Dan heb je daar alvast een mooie insteek voor je recensie!” zegt de buurman. Uiteindelijk loop ik met een kop vol twijfels naar het winkelcentrum. Gebruikt mijn buurman een woord als “insteek”?

En dan doe ik wat ik al heel lang niet meer gedaan heb. Op een maandag aan de eettafel zitten en met papier voor mijn neus naar een cd luisteren. Dat was vroeger zo. Nog voor de kinderen er waren, en zelfs voor maandagbellen er was. Tien jaar geleden of langer nog. Luisterde ik alle maandagen naar te recenseren cd’s, want dan ving het werk pas om twee uur ’s middags aan en had ik de hele ochtend voor luisteren en schrijven en lezen. Ik heb allang geen hele ochtenden meer tot mijn beschikking voor zulke dingen, en zeker geen maandagochtenden. Maar toch is het maandag, is het ochtend, als ik zit. Zoals vroeger. Zonder koptelefoon maar met koffie en papier en aan tafel. En dan de cd. Eggs & Marrowbone. The Bullfight. Zo heet de band, zei ik dat al? Ongelooflijk slechte bandnaam trouwens. Maar oké. En goed. En terzijde. En nu, muziek.

Ja.

Ja. Goed. Folk, inderdaad. Maar ook hints naar de new romantics-beweging. Vooroorlogse jazz. Orgels, violen, gitaar, piano, een bugel zelfs een keer, mind you. De sfeer is die van El Boy Die, die van Tindersticks, die van ja: Nick Cave. Op de meeste liedjes neemt Nick (!) Verhoeven de zang voor zijn rekening en een bijzondere zangstijl heeft hij. Het bevindt zich ergens tussen praten en zingen in, is gedragen en theatraal. Het heeft wel wat weg van de zang van ja: Nick Cave. Het is niet lelijk, het is intrigerend maar niet een stem die me vanaf de eerste minuut voor zich wint. Helemaal vrij van aanstellerij lijkt het niet te zijn, die stem. En nu we het toch over Nick Cave hebben: moet ik het gastoptreden van Birgit Schuurman in Lying in Your Arms (wat een caveïaanse titel trouwens!) zien als een knipoog naar het gastoptreden van Kylie Minogue in Where the Wild Roses Grow?

The Bullfight Eggs & Marrowbone Recensie CD en Boek

Eggs & Marrowbone is honderd keer de plaat die Murder Ballads was. Want Eggs & Marrowbone is, minstens bij vlagen, echt duister. In ieder geval vaker wel dan niet mooi. Een ander groot pluspunt is dat de plaat niet heel lang duurt. Dus is het voorbij voor het me tegen gaat staan. Dat bedoel ik minder rot dan het volgens mij klinkt. Iets met bekasting en met meesters, hoe was het ook al weer.

Maar toch. Afkomen met een plaat vol moordballades en dan in muziek en zang zoveel Cave-hints geven? Sterk is anders. Ook tekstueel valt er het nodige af te dingen op Eggs & Marrowbone. In het weerzinwekkende The Supergrinder legt een vader zijn kind op bed (weeral een kind! laat de kinder er buiten, nu!) om daarna eens lekker de buren tot pulp te meppen. De refreintjes zitten vol lalala’tjes en laladi’tjes, want het is natuurlijk een carnavaleske boel met die supergrinder. De coupletten bevatten Duitstalige zinnen en op de koop toe moet die man dan ook nog een SS-uniform dragen. Waarom moet die man een SS-uniform dragen? Om het nog psychopathischer te maken ofzo? In het navolgende The Lamenteer heeft iemand iemands suïcide op zijn (haar?) geweten, en dat wordt als volgt geuit: “Hitler and Stalin killed hunderds a night / I did not kill one; it was her own suicide”. En weeral denk ik hum. En weeral rasp ik door mijn baard. En weeral rijs ik één wenkbrauw. De liedjes staan vrij achteraan op de plaat, dus ik verlaat Eggs & Marrowbone met een vieze smaak in mijn mond.

Waarom dat SS-uniform, waarom Hitler en Stalin? Waarom geen soldatenpak, ik zeg nu maar wat, en vul op de stippellijntjes de naam van een gekende massamoordenaar in. WOII behoort tot de ergste open wonden uit de Europese geschiedenis, en terughoudendheid is geboden met verwijzingen ernaar. Ik zeg niet dat er nooit grappen over gemaakt zouden kunnen worden, een WOII-verwijzing nooit ludiek of lichtvaardig zou mogen zijn; ik zeg ook niet dat je er niet mee schilderen mag in proza, of poëzie, of film, of muziek, of strip, of wat je er ook mee wil. Maar als het alleen maar dient om de weerzinwekkendheid van een situatie aan te zetten, kan het er ook gemakkelijk naast zijn en dat is volgens mij zeker aan de hand in de twee genoemde liedjes op Eggs & Marrowbone.

En ik denk hum. En ik rasp door mijn baard. En ik rijs één wenkbrauw. En over de cd ga ik alvast niet de glorie kunnen jubelen die ik jubelen wilde. Het is een goede cd, het is een mooie cd, het is een fijne cd. Maar het is er iets te vaak naast om in extase te zijn. En muziek is extase. Goede muziek is extase.

Het boek dan maar? Naar boven. Trap op, een stille ruimte zoeken. Beneden staat hier alle avonden de televisie te tetteren op één of andere commerciële rotzender. En boeken hebben geen gat waar ik mijn koptelefoon op aan kan sluiten. Dus dan de stilte gezocht. Op ergens een bed. In kou, want boven staat de verwarming niet aan. Maar kou past bij een duister project als dit. En kijken. En lezen. En kijken, weer.

Eggs & Marrowbone. The art of the murder ballads is een groot boek. Het is een zwaar boek. Ik herhaal het nog maar eens. Met zijn luttele 120 pagina’s, en toch bijna lectuur voor gewichtheffers. Het is een salontafelboek. Of een koffietafelboek. Hoe heet dat. Alle gelijk, zo’n boek dat je niet in de boekenkast zet. Maar je legt het neer. Op een tafel. Bij voorkeur op een tafel die je niet nodig hebt om aan te eten of te schrijven of er je kopjes koffie op te zetten als er gasten komen en je praten moet over hoe het gaat op je werk en met de kinderen en waar je naartoe gaat deze zomer. Zo’n tafel die daar maar staat te staan, en waar kunst- en andere kijkboeken op liggen. Bijvoorbeeld dit hier grote en zware boek. En vol ook, is dit boek. Het bevat essay, interview, schilderij, liedtekst, gedicht, strip en misschien vergeet ik dan nog wel wat media.

Vol, ja. Te vol? Hmmm ja. Misschien wel een beetje te vol. Ik hou van enig eclectisme. Ik hou van stuurloosheid. Ik hou van kruisbestuivingen en borders crossen. Ik hou ervan als een project zich niet laat beteugelen. Maar toch. Sjee. Dit boek is wel heel erg propvol en in zijn propvolheid doet het een beetje denken aan het werkstuk van een overijverige middelbareschoolleerling die een collage over “de kunst van de moordballade” wilde maken maar meegesleept werd door zijn eigen enthousiasme.

Natuurlijk is dit niet een boek bedoeld om in één avond doorbladerd te hebben. Vandaar ook dat tafeltje. Daar leg je het neer, daar pak je het op. Zo af. En toe. En dan blader je wat, en dan kijk je wat, en dan lees je wat. En dan leg je het weer neer. Zo. Maar dan nog. Had de lezer / kijker toch iets meer rust gegund. Een witpagina hier of daar (en dan doel ik op de functie van de pagina als lege pagina, niet op de kleur: in een boek als dit hadden de witpagina’s best zwart of bloederig rood gekund). Dat had je sowieso moeten doen naast elke tekst. Ieder mens is denklui. We werden voorgelezen uit boeken met plaatjes, en op het plaatje kon je zien wat je moeder of vader aan het voorlezen was. Zodus is de mens geneigd elk plaatje naast een praatje te zien als illustratief. Dat gaat ten koste van de zeggingskracht die een schilderij op zichzelf hebben kan. Het kunstwerk The Death of Jeanne d’Arc van Mirjam Groothedde staat naast een gedicht van, godbetert, Bart Chabot. Dat is toch een beetje als Bassie een dansje zien doen op muziek van Kayhan Kalhor (waarbij, voor de goede orde, Groothedde dan Kalhor is). Maar Groothedde is niet het enige slachtoffer dat de propvolheid van Eggs & Marrowbone. The art of the murder ballads eist.

Nee. Voorwaar. Ik zeg u. Het boek slachtoffert uiteindelijk zo te spreken zichzelf (welja. waarom niet). Ja. Wat? Ik zou haast zeggen dat kwantiteit hier niet ganzelijk harmoniëert met kwaliteit maar hee, zulke debiliteiten ga ik toch niet uit mijn botten slaan? Hou het er dus maar liever op dat er tussen het vele, het heel erg vele, het veel te vele dat dit boek te bieden heeft toch maar bitter weinig zit dat me doet opspringen uit mijn stoel en me wauw doet roepen en brullen van enthousiasme en rennen ook, rennen naar de telefoon omdat ik nu! een vriend! of vriendin! moet bellen! want ik moet! praten! spreken! oreren! over dit hier schilderij, dat daar gedicht, deze of gene kunstenaar. Honderdzestien pagina’s, de meeste ervan gevuld met beeld & geen enkel werk valt in de categorie “dat zou ik wel in mijn huis op willen hangen”. Er zijn wel wat pagina’s waar ik langer blijf hangen en vaker naar terugkeer dan andere, dat dan weer wel ja.

Er is het nogal expliciete The Corpses of the De Witt brothers van Jan de Baen, dat mij aan Francis Bacon deed denken, en evenzo aan het magistrale Alle Vlees van Jacq Firmin Vogelaar (één van de allerlaatste goede boeken die diene mens schreef); er is het reeds genoemde The Death of Jeanne d’Arc van Mirjam Groothedde; er is Petit People van Otto Ganz dat me intrigeerde omdat het met, onder andere, “organische vloeistoffen” geschilderd is én omdat het, naja, Otto Ganz is (ah! die goeje ouwe Xavier Deflorenne. ik ken hem vooral als geniaal dichter maar hij heeft ook een paar romans op zijn naam staan. die echter, helaas, bij mijn weten nooit uit het Frans zijn vertaald naar welke andere taal dan ook en ik wil alles doen voor de literatuur, ik heb mijn leven veil voor de literatuur, ik verhuis naar een ander land voor de literatuur, ik bevaar de zeven zeeën voor de literatuur, ik leer Russisch of Chinees of Oud-Grieks voor de literatuur ik wil zelfs mijn snor laten staan voor de literatuur maar Frans leren lezen wil ik niet); er zijn Circling Birds en Red Tree in Sunlight van Gallon Drunk-voorman James Johnson (ah! Gallon Drunk! ik heb wel weer eens zin in een Gallon Drunk-plaatje ik wil nu een Gallon Drunk-plaatje ik ga meteen een Gallon Drunk-plaatje opzetten!); ja, die werken zijn er. Ze zijn angstaanjagend, duister of misschien wel gewoonweg mooi en alsnog stroomt mijn bloed er niet heel veel harder van. Misschien dat de weergave in boek deze of andere werken geen recht doet, misschien moet je de originelen gezien hebben (“Je moet het in een zaal zien”, scheen de oma van mijn vader altijd te zeggen – en die woorden waren gevleugeld in ons huis want te pas en te onpas zeiden we: “Je moet het in een zaal zien”). Maar ook dat is geen excuus. Dit is een boek en dierhalve moet alles waar daarin staat ook in een boek tot zijn recht kunnen komen.

The Bullfight – Eggs & Marrowbone beluisteren

Dat niet alle werken heel direct over moordballades gaan; dat sommige werken misschien alleen dood tonen, of nog: “louter” luguber, sinister, suggestief, ontregelend, bizar, duister, broeierig of mysterieus zijn is tegelijk een voor- en een nadeel. Het voordeel is dat de kijker er zijn eigen nachtmerries kan laten spreken en dat het moordthema je niet murw dreigt te slaan. Het nadeel is andermaal een te wijdse blik, een veel dat te veel wordt. Een overgestileerde duisternis is niet nachtmerrie-achtig. Wat is minder eng dan dat wat in alles zegt dat er hier iets heel engs aan de hand is?

Wat de teksten betreft, steken er vooral twee uit. Het lieve, ontroerende, warme Iemand die ik liever mis van Vrouwkje Tuinman en het mini-essay over moordballades van Erwin Zijleman. Het opnemen van liedteksten in dit boek vind ik echt een zwaktebod. Dat geldt zeker voor andermans liedteksten, maar ook voor de eigen liedteksten. Wie zoals ik graag meeleest met de teksten om er zeker van te zijn dat je wel echt hoort wat je denkt te horen, moet met dit zware boek in zijn hand op de bank gaan zitten als hij de cd een luisterbeurt geeft. Daardoor krijgt dit kunstboek een beetje het imago van een al te groot uitgevallen cdboekje, een indruk die nog versterkt wordt door het hoge “rock n roll”-gehalte van veel van de afbeeldingen. Dat is jammer want met minder bijdragen en meer rustmomenten in de vorm van “wit”pagina’s had Eggs & Marrowbone. The art of the murder ballads een fantastisch boek kunnen zijn, zelfs zonder cd. Waarom werd de cd zelve eigenlijk niet uitgerust met een klein cdboekje erbij voor teksten en instrumentarium en diergelijke?

Hier is wat we gaan doen. Ja. We. U gaat ook iets doen. U gaat Eggs & Marrowbone heel gewoon bestellen. En rap een beetje. Want projecten als dit moeten gesteund worden. En het project als geheel biedt genoeg moois. Dus. U gaat. Bestellen. En dan gaat u uit. U gaat namelijk een salontafel kopen om straks het boek op te kunnen leggen.

En ik. Ik ga die Thomas van der Vliet eens even heel goed in de gaten houden. En als hij ooit, morgen, of volgend jaar, met dat werkelijk fantastische project op de proppen komt (want dat heeft hij in zich, zoveel is zeker), dan zult u mij horen. U zult mijn roep horen. Van de dagen. U zult het horen schallen. Werkelijk, u zult.

Goed? Goed!
Dan ga ik nu even de kinderen uit school halen, goed? Goed.

Eggs & Marrowbone Album Informatie

The Art of the Murder Ballad

  • Titel: Eggs & Marrowbone
  • Band: The Bullfight (Nederland)
  • Muziek: rock, murderballads
  • Soort album: studio LP
  • Label: Brandy Alexander
  • Tijdsduur: 32:06
  • Uitgebracht: november 2019
  • Drager: CD met Boek

Eggs & Marrowbone Tracklist en Nummers

  1. Lullaby (1:59)
  2. Doomsday Prepping (3:58)
  3. Lying in Your Arms (4:04)
  4. Alexander! (4:49)
  5. The Ballad of Aurely (1:38)
  6. Therefore I Run (4:49)
  7. The Supergrinder (2:24)
  8. The Lamenteer (2:15)
  9. The Hazeldonk Shuffle (4:08)
  10. Eggs & Marrowbone (2:02)

Bijpassende Muziek en Informatie

Mevrouw Tamara – In je hoofd LP

Mevrouw Tamara In je hoofd LP recensie en informatie over de nummers en tracklist. Op 20 december 2019 verschijnt in eigen beheer de nieuwe LP van mevrouw Tamara. Op deze pagina kun je de bijzondere bespreking van deze plaat lezen, geschreven door Tim Donker.

Mevrouw Tamara In je hoofd LP Recensie

Mevrouw Tamara – In je hoofd LP Informatie

  • Titel: In je hoofd
  • Band: Mevrouw Tamara(Nederland)
  • Muziek: pop
  • Soort album: studio LP
  • Label: Eigen beheer
  • Verschenen: 20 december 2029
  • Totale tijdsduur:
  • Dragers: Vinyl LP

In je hoofd Nummers en Tracklist

  1. Ruimte (3:37)
  2. Jij fantaseert liever (4:14)
  3. De stad (3:29)
  4. Error in je hoofd (5:01)
  5. Uit je hoofd (1:34)
  6. Goed was zo (3:44)
  7. Sterk (3:59)
  8. Wachtstand (2:54)
  9. Tot aan (3:02)
  10. Koud (3:48)

Mevrouw Tamara In je hoofd LP Recensie

Recensie van:  Tim Donker

Er is de mooiste naam om nooit te geven & er is de mooiste muziek om niet naar te luisteren.

Maar laat ik bij het begin beginnen. Het moet 1993 zijn geweest toen ik met Ralph in Amsterdam was en ik iemand mijn naam hoorde roepen. Ja. Ze riepen mijn naam. In een stad die niet de mijne was, of ooit zou worden en waar ik niemand kende. En dus liep ik door, ik heb niet de uniekste naam in de wereld, het zal voor een naamgenoot geweest zijn. En Ralph was sowieso doof voor alles dat niet zijn eigen gelul was. Maar het roepen hield aan en ik keek op. En daar, aan de overkant, bij de halte van de tram, stonden ze. Iris en Tamara.

Iris was een vriendin van mij (is ze nu nog trouwens) –in die dagen zelfs een heel goede vriendin- en Tamara was haar klasgenoot. Ik pretendeerde een hekel te hebben aan Tamara omdat ze ooit eens iets onaardigs gezegd had over een vriend van mij maar eigenlijk vond ik haar hogelijk interessant. Daar stonden ze. Bij de tramhalte, had ik dat al gezegd? We liepen naar ze toe, we praatten wat, gevieren. Ik weet niet waarom of wat ze precies gezegd had, maar na die dag vond ik Tamara nog interessanter dan ik al deed. Het is waarschijnlijk ook één van de allerlaatste keren geweest dat ik Iris’ klasgenoot gezien heb.

Mijn hele leven ben ik iets blijven hebben met de naam Tamara. Het klinkt vooral mooi als je het met de stem van Ernie uitspreekt. Iets wat ik in die dagen geregeld deed, dingen op zijn Ernies uitspreken. En nog steeds doe ik dat, geregeld. En niet alleen in aanwezigheid van mijn kinderen. Tamara. Het zou een auto kunnen zijn. Een Ford Tamara ofzo. Tamara. Het zijn al die a’s, misschien. Of misschien is het de T of de m of de r. Tamara. Het is een vogeltje dat drie keer hupt en bij de laatste a wegvliegt, hoog de lucht in. Tamara. Maar nooit, in geen miljoen jaar, zou er één haar op mijn hoofd geweest zijn die eraan gedacht had mijn dochter Tamara te noemen. Het is de mooiste naam om nooit aan iemand te geven.

Waarom vertel ik dat nou?

Nou, omdat ik zat. Gewoon, op een dag. Het was na de lunch geloof ik ofnee wacht, ik lunch nooit. Het was op ooit een dag, kort geleden. Het kon een dinsdag geweest zijn, tenzij het donderdag was. Ik zat. Hoogstwaarschijnlijk dronk ik koffie, keek ik uit het raam, peinsde ik een peins of twee. Maar misschien kwam ik terug van boodschappen doen of had ik de lamp vervangen op de kamer van mijn zoon. Ik weet het niet, maar er lag iets op de mat. Een envelop. Een envelop was tot mij gekomen, helemaal vanuit Bilthoven dan nog. Bilthoven, daar hadden mijn opa en oma nog gewoond. Altijd scheen de zon in Bilthoven, dat weet ik nog wel. Vanuit ergens zo’n zonnevlek was een envelop naar mij toegekomen, en hij bevatte een cd. Een cd van Mevrouw Tamara. Een cd die In je hoofd heet.

Van Mevrouw Tamara had ik al wel eens gehoord. Wat wil je, met die naam. Een zangeres/liedjesschrijfster, wist ik. Voornamelijk Nederlandstalig, dacht ik te weten. En meer wist ik niet en dacht ik niet te weten. Behalve dan dat ik al langer eens iets van haar wilde horen. Gewoon, vanwege die naam. Weetjewel.

Feitelijk is In je hoofd geen cd. Het is als 12” uit op vinyl, en je kunt m ook digitaal krijgen. Misschien hebben ze geweten, daar in Bilthoven, dat ik niets moet hebben van digitale muziekbestanden. Misschien, ook, hebben ze geweten, dat ik begin jaren ’90 (zo rondom de tijd dat ik met Ralph in Amsterdam was) weggepest ben van het vinyl –in mijn toenmalige heimat Eindhoven was in haast geen enkele platenzaak (ja toen bestond dat nog, platenzaken) nog vinyl te krijgen-, weggepest naar de cd en ik ben niet van plan om ooit nog terug te gaan. Daarvoor ben ik te oud en te koppig. Misschien hebben ze dat geweten, in Bilthoven. Dat ik voor de rest van mijn leven de cd trouw ga zijn, en dat alle andere geluidsdragers wat mij betreft de pest mogen krijgen. Misschien wisten ze dat daar in Bilthoven, en stuurden ze me daarom speciaal deze cd-r van In je hoofd. Dat ze ook wisten van mijn houding ten opzichte van de naam Tamara lijkt me sterk.

Een heel album vol liedjes over wat er zoal mis kan gaan in een mensenhoofd. En dan die naam. En dan dat instrumentarium: altsax, bassax, dwarsfluit, cello, basgitaar, gitaar, piano, drum, rhodes, toetsen, zang en misschien vergeet ik dan nog wat. Dit ging, dacht ik, maar zo dromerig, en ontroerend, en mooi kunnen worden. Of juist drakerig en aanstellerig en kitcherig.

O, ineens weet ik waarom ik daarnet begon over de naam Tamara. De mooiste naam om nooit aan iemand te geven. Dit is er zo één. Dit is zo’n plaat, namelijk.

Is het dromerig en ontroerend en mooi? Nee. Is het drakerig en aanstellerig en kitcherig. Ook niet. Dit is de mooiste muziek om niet naar te luisteren. Sommige muziek is zo. Ik dacht eerst dat het kwam omdat ik er te kort en te vluchtig naar luisterde. Eén, twee of drie liedjes, even, voor ik de kinderen uit school moest gaan halen. En later nog wat liedjes, maar toen was er weer wat anders. Misschien belde die vervelende Wilfred ofzo. Ik weet het niet meer. Ik denk dat het de duvel was, en die was ermee aan het spelen of hoe heet dat. Want iedere keer als ik In je hoofd in mijn speler stopte was er iets.

Nee, de duvel had er geen zaken mee natuurlijk. Ik was het zelf die bedacht dat de beste tijd om In je hoofd op te zetten was: tien minuten voordat ik de kinderen moest gaan halen. En als er later al iemand belde, dan had ik de telefoon ook gewoon niet op kunnen nemen. Ik neem zo vaak niet op immers. Eigenlijk neem ik vaker niet dan wel op. Ik denk dat ik al gauw door had dat dit zo’n plaat was en dat ik niet wilde dat het zo’n plaat zou zijn. En daarom gaf ik In je hoofd steeds maar mijn halve aandacht. Kon ik nog altijd denken dat het daarom kwam, doordat ik het steeds maar mijn halve aandacht geven kon. Vanwege de duvel die ermee speelde enzo.

Maar toen het op een keer een avond was, en iedereen al naar bed, en ik het eindelijk mijn hele aandacht geven ging. Toen. Ook toen. Toen kon ik niet meer anders. En denken. En zeggen. Ja, dit is zo’n plaat.

Zo’n plaat met de mooiste muziek om niet naar te luisteren. Sommige platen zijn zo. Sommige platen dulden geen close-listening. Of deep listening (hallo Pauline!). Sommige platen zijn bedoeld voor halve oren. Omdat het mooie eraan te mooi is of misschien niet mooi genoeg. Ik weet niet hoe dat werkt. Tom Waits had het ooit over dat een plaat moet zijn als de muziek van de buren die door je open raam waait. Het moet zijn dat de buren van Tom Waits een betere muzieksmaak hebben dan de mijne, maar eerst toen ik In je hoofd hoorde snapte ik wat hij bedoelde. Als ik boven de bedden sta op te maken en beneden staat In je hoofd op, dan hoor ik daarboven hele mooie flarden. Maar als ik dan de trap af snel om het van nabij te horen, denk ik o. O nee. Toch niet.

Het is allemaal te mooi. Te gewild mooi, te opdringerig mooi. Te mooi volgens de idee van mooi. Dit is niet mooi dit is de idee van mooi. Het is te net, misschien. Naar het schijnt debuteerde Mevrouw Tamara in het televisieprogramma De beste singer-songwriter van Nederland en o, dacht ik. O ja. Dit is dat soort mooi. Televisie-mooi.

Het zit ook in de teksten. Zoals. Bijvoorbeeld. “Jij ziet slechts mijn huls / omdat je liever je ogen bedekt / dan mij de ingang te laten zien”; “Jij maalt graag / met een basis van simpele meel / zonder het fundament” of “Jij fantaseert liever / zuigt de adem uit wat niet is / Jij fantaseert liever / dan dat je drinkt van wat wel”, en ergens verder ging het geloof ik over een stad die geen empathie toont en iemand uitlacht, en nog weer later meende ik iets te horen als “voordat ik mij van jou beroof” ofzo, ik weet het niet, het zijn de mooiste teksten om niet naar te luisteren denk ik.

En te zeggen dat In je hoofd geen fijne plaat is, zou liegen zijn. Het kabbelt, het walst, het warmt mijn kamer. Soms versnelt en suizelt het. Maar het gaat kapot als ik stilsta en echt luister. Ik moet het flardmatig horen, als ik boven ben, of de afwas doe, of in de tuin de kilo’s papier en plastiek van elkaar scheid en in de juiste bakken sta te doen, of gewoon maar een peins peins & dus elders ben met mijn hoofd. Dan hoor ik een mooi tokkelende gitaar. Of die Radiohead-achtige basis van Sterk. Een piano die even, heel even, onaards mooi is (voordat de andere instrumenten erbij komen) En dan ontgaat die vervelende dwarsfluit mij wel, of die net een graadje te gladde productie (sorry, Jurriaan).

Dus doe. Doe dit. Koop In je hoofd op vinyl. Wees niet zo heel goed voor het vinyl. Zorg dat het kraakt en ruist en bromt. En zorg ervoor dat je altijd druk bezig bent als je In je hoofd op hebt staan. Dan is het best een fijne plaat, he mensen? Ja. Dan is het best een fijne plaat.

Tim Donker


Bijpassende Muziek en Informatie

I Am Oak – Omosis LP Recensie

I Am Oak LP recensie en informatie over het nieuwe album, inclusief nummer en tracklist. In september 2019 verscheen de nieuwe LP van de Nederlandse folk band I Am Oak. Op deze pagina kun je de bijzondere bespreking van het album lezen, geschreven door Tim Donker.

I Am Oak Omosis LP Recensie van Tim Donker

I Am Oak – Omosis LP Informatie

    • Titel: Omosis
    • Band: I Am Oak (Nederland)
    • Muziek: folk, pop
    • Soort album: studio LP
    • Label: Snowstar Records
    • Verschenen: september 2019
    • Totale tijdsduur: 42:01
    • Dragers: CD / Vinyl LP

 

Omosis Nummers en Tracklist

  1. The Shore (4:41)
  2. Between Worlds (3:21)
  3. Hidden Cove (3:30)
  4. Tundra (2:59)
  5. Swells (3:12)
  6. Kamikochi (3:33)
  7. Cold Heath (4:01)
  8. Stranger (3:32)
  9. Wild Fern(3:34)
  10. Will I Wake (2:58)
  11. Wondrous Way (6:40)

Beluisteren via Spotify


I Am Oak Omosis LP Recensie

Recensie van:  Tim Donker

(luisterde ik naar Osmosis van I Am Oak)

(luisterde hij naar Osmosis van I Am Oak) (en dit zijn allemaal mensen. en ze kijken uit hun ogen)

(later zou het te laat zijn)

(later was het schromelijk) / (schromelijk was het later)

(of in kamertje zitten en je aandacht overal behalve daar en het liefst was je weg van hier)

(of op een zaal in het hospitaal)

(of op een zaal in het hospitaal)

(of op een zaal in het hospitaal)

(vlerkman, badkamervrouw)

(op de dag dat de badkamervrouw geopereerd moest worden kwam vlerkman via de tuin zijn huis in en luisterde hij)

(al bijna half die tekst klaar maar we moesten anna halen)

(ze probleem in mij is mij)

(ze mij is in ze probleem)

(in ze mood en in ze pannetje)

(wat een manier om dood te gaan) / (wat een manier om te leven): (vervagen)

(vervagen in jou. vreemd dat je dat nooit geweten hebt)

(nu)

(de elementen zij zijn overhoop gesmeten)

(geluid)

(zegt)

(spiegelgeluiden)

(zegt vlerkman: kom. kom, zegt vlerkman. kom en zie. zegt vlerkman kom en zie & zie de badkamervrouw en haar bloedmooie gezicht als ze ligt. als ze ligt op een zaal. als ze ligt op een zaal in het hospitaal, en is dat nu? vraagt zich af vlerkman. vraagt vlerkman zich af)

(wat is nu)

(&)

(& nu samen in de badkamer zijn mijn zoon en ik. het is zijn bedtijd en ik wil zijn tanden poetsen maar hij moet poepen en ik sta daar maar met die tandenborstel in de hand, en hij zit, op weesee en dan)

(soms loopt vlerkman op straat en kijkt al lopende langdurig verliefd naar de foto van de badkamervrouw in zijn telefoon en soms nee meestal nee altijd loopt hij dan vroeger of later met zijn kop tegen een paal)

(dan)

(zegt)

(kunnen we nu niet doodgaan?, sprak toen op de heuvel de badkamervrouw)

(sprak toen op de heuvel de badkamervrouw)

(maar nu)

(spreekt en zegt)

(vangt de zoon vanop de weesee ten spreken aan)

(hij poept)

(hij poept en zegt)

(stil nu. als de zoon spreekt moet het stil zijn. als de zoon spreekt is het stil)

(hij vangt poepend ten spreken aan en zegt: stel je een getallenlijn voor. stel je een getallenlijn voor en de toekomst is honderd en het verleden is nul dan is het heden vijftig. zegt hij. zegt hij allemaal mijn poepende zesjarige wonderschone zoon)

(denkt vlerkman, ik schrijf weg die honderd ik schrijf weg die vijftig, ik schrijf hier die nul)

(kan nu niet nul gaan?)

(de val. en zo te landen): (de val en zo te landen het nachtterrein)

(& de ogen zijn droog)

(schrijft vlerkman, schrijft vlek weg de honderd en de vijftig, schrijft hij hier de nul, schrijft hij de dagen van weleer de temp van tempo doeloe, schrijft hij hier, schrijft in zijn armen de badkamervrouw (vlerkman houdt echt wel heel erg veel van de badkamervrouw), ze dansen een traagdans, ze dansen traag op iets met viool en zang en het spreekt en het zegt en het zingt drink drink drink met mij in het huis dat we zo liefdevol gevuld hebben)

(in het woud gaat de wind om)

(ik dacht aan dagen)

(op de dag dat de lucht loodgrijzer was nog dan loodgrijs kwam ik via de tuin mijn huis in en luisterde ik)

(zal ik ontwaken in een tijd)

(op de dag dat)

(denkt vlerkman waarom nemen we niet gewoon de trein, de badkamervrouw en ik, en we gaan en we vestigen ons in een blokhut in Llanera ofzo)

(of in Bari misschien)

(of in Obaba misschien)

(of in Slovenië misschien)

(vlerkman houdt echt wel heel erg veel van de badkamervrouw)

(op de dag dat de nul scheef stond kwam ik via mijn tuin het huis in en luisterde ik)

(op de dag dat de badkamervrouw geopereerd moest worden kwam vlerkman via de tuin zijn huis in en luisterde hij)

(op de dag dat de lucht loodgrijzer was nog dan loodgrijs kwam ik via de tuin mijn huis in en luisterde ik)

(op de dag dat de badkamervrouw 46 werd kwam vlerkman via de tuin zijn huis in en luisterde ik)

(op de dag dat om kwart over negen in de ochtend iemand me zei je letters vallen thuis bij mij kwam ik via de tuin mijn huis in en luisterde ik)

(op de dag dat ze zich voor goed en eeuwig vestigden in Llanera of Bari of Obaba of Slovenië kwamen Vlerkman en de Badkamervrouw via de voordeur hun blokhut in en luisterden zij)

(luisterde ik naar Osmosis van I Am Oak)

(luisterde hij naar Osmosis van I Am Oak)

(luisterde ik naar Osmosis van I Am Oak)

(luisterden zij naar Osmosis van I Am Oak)

En die dag was alles goed.


Recensie van Tim Donker

Park Jiha – Philos LP

Park Jiha Philos LP recensie en informatie over het nieuwe album, inclusief nummer en tracklist. In 2018 verscheen het tweede album van de Zuid-Koreaanse Park Jiha. Op deze pagina kun je de bijzondere recensie van Tim Donker lezen van het album.

Park Jiha – Philos LP Informatie

    • Titel: Philos
    • Uitvoerende: Park Jiha (Zuid-Korea)
    • Muziek: jazz, wereldmuziek
    • Soort album: studio LP
    • Label: Mirrorball
    • Verschenen: 2018
    • Totale tijdsduur: 37:07
    • Dragers: CD / Vinyl LP

Philos Nummers en Tracklist

Park Jiha Philos LP Recensie

  1. Arrival (3:03)
  2. Thunder Shower (4:15)
  3. Easy (6:08)
    featuringDima El Sayed
  4. Pause (2:08)
  5. Philos (6:05)
  6. Walker: In Seoul (5:59)
  7. When I Think of Her (5:12)
  8. On Water (4:17)

Beluisteren via Spotify


Park Jiha Philos LP Recensie

Recensie van:  Tim Donker

Denkend aan de slag. De slag van de kracht.

Denkend aan de kracht. De kracht van de slag.

Denkend aan de diskussie die ik nu al veel te vaak gevoerd heb. Met hem, en haar, met de buurman en met wie dan ook. Luister, dit is hoe het gaat. Je praat me iemand en die heeft een smaak. Een smaak in mjoeziek. En die smaak is dan eklekties ofzo. Of ruim, of breed. Het maakt niet zoveel uit hoe je het noemt, als die mjoezieksmaak dan ook maar echt breed is. Want ik bedoel niet het soort breed van mensen die naar de top veertig luisteren maar op zondag ook al eens Beethoven durven opleggen of nee wacht, nog veel erger: mensen die zeggen dat ze AAAALLLLEEESS hebben, en dan deze formulering daarachter, let op: alles “van Abba tot Zappa!”. En dan zeg je nou doe dan Zappa maar, al ben je allang geen Zappafan meer, onlangs nog deed je al je Zappaboeken weg en onlangser nog gaf je het leeuwendeel van je Zappaseedees aan je zoon (en je dacht: verrek, Zappa heeft honderd seedees uitgebracht en maar tien ofzo ervan zijn echt goed;;; een vele hogere skore nog –persentueel gezien, kmeen- dan een miljoen andere artisten maar toch te ondermaats om er zo lang zo hard fan van geweest te zijn) en nu hoor je soms, als hij met een vriendje op zijn kamer zit en vol trots zijn seedeespeler demonstreren wil loeihard Zappa komen uit de kamer van je zesjarige zoon en dat blijf je iedere keer weer een wat vervreemdende ervaring vinden. Goed, doe dan maar Zappa zeg je, oja daar was ik: Doe dan maar Zappa zeg je en dan is het altijd hetzelfde: kunnen die mensen die AAAALLLLEEESS in huis hebben, van fucking Abba tot fucking Zappa, toch zeker even de Zappa niet meer vinden! (ja stond dat nu onder de Z van Zappa of de F van Frank of de M van Mothers of Invention of de J van Ja dit heb ik natuurlijk niet echt in huis, wat had je dan gedacht?). Nee ik bedoel mensen die écht een brede interesse hebben in mjoeziek – en dat je dáár dan mee staat te praten. Want dan laat ik het me foorsiktitkjes weg wel eens ontvallen wat naar ik denk de keerzijde is van een grote en diverse mjoeziekkolleksie: je referensiekader is recht evenredig aan je platenkast. En dus hoor je vrijwel nooit meer iets dat je echt volledig nieuw in de oren klinkt. Je kunt haast alles wel relateren aan iets dat je eerder hoorde, of er een mengvorm in horen van verschillende ietsen die je eerder hoorde. Dat ik zo voorzichtig ben dit naar voren te brengen, ook onder in mjoeziekaal opzicht gelijkgestemden (ha!), is omdat de reaksie altijd dasselbe is en volgens mij volslagen naast de kwestie. Men gaat dan ommers altoos murmelen dat ze dat niet kennen want “Er is nog genoeg dat ik mooi vind”, of de meer materialistiese variant hiervan: “…dat ik hebben wil”. Ja maar daar gaat het dus niet om he. Ik ben niet opgehouden en ga nooit ophouden mjoeziek mooi te vinden en daar ik mijn hart verpand heb aan de fysieke geluidsdrager (vieh-ziek) (& seedee voorop; men heeft mij, en ik heb dat al vaak genoeg verteld, in de vroegjaren negentig zó hard van het vinyl weggepest dat ik er niet aan denk daar ooit volledig naar terug te keren) zal ik ook nooit ophouden dingen te “willen hebben”. Maar iets dat totaal nieuw is, totaal onvergelijkbaar met alles wat ik inmiddels denk te kennen – nee, dat hoor ik niet vaak meer. Ik hoor teveel, te obscuur, te experimenteel, uit teveel windstreken. Zoiets. Denk ik.

Of denk ik niet. Denkend aan de slag, de kracht, denkend aan Park Jiha.

Ja. Park Jiha. Koreaanse jazz, niet minder. De verstilling, het open geluid, de randen van uw dromen, de klank die u in zich lokte. O, de eerste keer dat haar Communion zich zo fluweelzacht op mijn trommelvliezen te ruste legde. Ik wist niet hoe ik was. Ik wist niet waar ik was. Ofja ik weet nog wel waar ik was: ik zat in zetel voor seedeespeler met hoofdtelefoon op mijn hoofd. Maar ik was ook overal waar geluid is nadat het gehoord is. Dit was. Dit was nu weer. Dit was nu weer eens iets.

De eerste keer dat ik Pink Floyd hoorde bijvoorbeeld.

Ja, ik hoor u al lachen. Pink Floyd. Sukkel. Maar ge gaat u dan bedenken moeten dat het mjoeziekaal domein waar ik van mijn tiende tot mijn zestiende vertoeft haadt, het strikt metalen was. Alles was er van metaal, en je mocht er niet buiten. Dat zou verraad betekenen. Niet eens zozeer aan uw medebewoners maar aan het metaal zelve. De andere opgaaf was om binst het metalen domein af te koersen op dat wat steeds luider en steeds ekstremer de zwarte parochie uitschreeuwde. Als je dan op je zeventiende voor het eerst echt naar Pink Floyd luistert (ik geloof dat het Wish you were here was) dan is dat een hiepnoze die nog dagenlang nazindert in hoofd, hart en lendenen. Dat kan ik u verzekeren.

Of de eerste keer dat ik There’s no-one what will take care of you hoorde. Of het eerste Tindersticks-album. Of Mount Eerie van The Microscopes. Of de eerste generasie postrock-platen. Dat je het niet kan plaatsen omdat het buiten al je categorieën valt. Zoiets dus. Park Jiha. Communion.

Nah, het was niet dat ik totaal ontwapend stond tegenover dit geluid. Met een deel Gamalan Son of Lion, een deel Midori Takada en twee snuiven Cenk Erün en Nilüfer Ormanlž kon een mens maar zo al halverwege het geluid van Park Jiha ween (hell, herkende ik er zelfs niet wat vage echootjes van Asaf Zeki Yüksel in?). Maar het kon evenzogoed ween dat men met zulk een resept alras halverwege iets totaal anders zou uitkomen; halfweg op de heuvel ofzo.

En het gaat dan niet eens om de allermooiste platen die ik ooit hoorde. Het gaat om oerplaten. Om sleutelplaten. Om platen die je vragen een nieuw vakje aan te maken in uw brein. Dan kan je soms later nog best eens tot de ontdekking komen dat er binst dat vakje nog veel betere platen gemaakt zijn. Zo is Pink Floyd bij lang, bij ver en bij breed niet het summum van de psychedelische mjoeziek. Het gaat om de slag. De slag van de kracht. En de kracht van de slag. En die is op één altijd harder dan op twee of drie of vier.

Park Jiha dus. Voorwaar ik zeg u. Ik maakte alvast een nieuw vakje voor haar aan in mijn brein. Neen. Een nestje. Waarin zij zich te ruste kan leggen. Ik denk niet dat het een druk nest zal gaan worden, het kan maar zo zijn dat zij de enige is die erin wonen zal. Het is misschien ook niet een volslagen nieuw nestje (ook iemand als Volkan Ergen woont op loopafstand); het is gemaakt van hergebruikte materialen (de wortels gaan terug totaal de Koreaanse tradisie), maar het is nieuw genoeg en de kans dat ik tussen nu en mijn dood ooit een kenner ga worden van Koreaanse tradiesjonele mjoeziek acht ik nihil dus voorlopig blijf ik Park Jiha koesteren in haar uniciteit. En dan nog: zelfs met koreaanse tradisie, jazz en ethnische mjoeziek in zijn totaliteit beschrijf je wel de kontoeren maar niet de diepgang van Communion.

Maar ik dacht aan de slag.

Ik dacht aan de kracht.

Nu is er Philos. En hee. Nu ken ik toch één ding dat heel goed lijkt op Park Jiha. En dat is Park Jiha. Dat is de slag van de kracht en de kracht van de slag. Ik ben al niet meer op één. Want één was Communion (ook meteen haar debuut geloof ik, al ben ik sijfermatig slecht; ik ben niet de feitjeswetende resensent – u weet wel, die gast die weet in welke bands de drummer allemaal nog drumde en in welk verlee onder welke andere namen er nog materiaal van deze artisten te vinden is). Philos – dat is twee.

Denkend aan de slag. De slag van de kracht.

Denken aan de kracht. De kracht van de slag.

Bievoorbeeld. Bievoorbeeld hè. Bievoorbeeld dan het eerste liedje op de plaat. De opener kun je zeggen maar je kunt ook anders zeggen je kunt ook niks zeggen een opener opent en deez mjoeziek hier die is al open. Hoe ook. Het eerste liedje heet Arrival en nee we komen niet aan we komen nooit aan het is een eeuwig durend aankomen, dit. Metalige perkussie en blazers. Het zouden gestopte trompetten kunnen zijn maar daar klinkt het een beetje te onalledaags voor. Het instrumentarium, zoals opgesomd in de hoes (in de hoes ja, het is zoon openklaphoesje weetjewel) biedt weinig soelaas. Park Jiha die haast alles zelf speelt, speelt…., speelt… piri, saenghwang, yanggeum en glockenspiel… (hee, glockenspiel, dat zou die metalige perkussie kunnen zijn! al klinkt het hier dan wat hakkender, wat meer stakkato, een heel stuk minder “brons” als u me begrijpt dan ik van glockenspiel gewend ben) & weet ik veel op welk van deze instrumenten je blazen kunt en zin om dat te googlen heb ik niet want ik wil, ik wil aan de verbeelding overlaten dit (VERRRBEEHHLDINGGG). Ik peins me het klinkt schelpfluitjes gelijk, ik peins me alikruiken en blazen en hoe het geluid groene heuveltjes afrolt.

Betoverend. Prachtig. Hiepnotiezerend. Wondermooi. Onaards. Schitterend. En als ik een lul was zou ik zeggen: voer voor de eindlijstjes (eindlijstjes! hoor mij bezig!). Welke woorden kan ik bezigen om aan te geven hoe zeer ze me bezielen: die drieminuutdrie van Arrival alleen al. De mjoeziek valt allenig niet op totaal nieuwe oren bij mij, dat is het laatste dat ik ervan zeggen zal en nu zeg ik nooit meer iets over het verschil tussen nieuw en mooi.

Want Philos gaat gewoon verder natuurlijk, als alles altijd.

Maar dan roept mijn zoon me, zijn slaap vol boze dromen en ik zit een wijle naast zijn bed op de kamervloer en ik mompel en ik sus en ik zing en ik zit daar een wijle en de avond gaat verder. Als alles altijd. En als ik weer beneden kom heeft Philos allang gedaan met te klinken zoals het klonk (hoe klonk het? ik was even de kamer uit) & zijn de meeste lichten uit. En ik ben een malenk beetje triestig nu, en zit, in halfdonker nee in slagduister. En ik weet niet of ik goesting heb Philos nog eens te laten klinken, ik weet niet waar ik überhaupt nog goesting in heb nu behalve een drankje misschien ja een biertje, een belg, zoon heel zware belg, daarin wel ja, dat zou er nu wel in gaan. En het gaat erin, en meer nog ook, en ik zit in slagduister en behalve een malenk beetje triest ben ik ook een malenk beetje dronken nu. En hee goed idee ik besluit iemand te bellen die ik al heel lang niet meer gesproken heb. Hee goed idee midden in de nacht, malenk beetje triest malenk beetje dronken ja goed idee, dat.

En ze zegt

Je stem klinkt zwaarder

En ze zegt

De intimiteit is uit je stem

En ze zegt

Je klinkt als een vader nu

Want onze levens gingen verder. Als alles altijd. En zelfs de nacht is nu al een verrot eindje op streek en ik ga naar bed, triestige vader zonder intimiteit in zijn zware dronken stem. En de volgende dag zijn het de kinderen. En de dag daarna ook. En daarna. Tot het wat anders is. En de dagen gaan verder, als alles altijd, en het is bijkans een week later als ik Philos een twede draai kan geven en heel die zever over mensen (buurmannen enzo) die niet snappen dat iets niet als totaal nieuw ervaren nog niet betekent dat je er geen schoonheid meer in kunt ontwaren interesseert me inmiddels al geen ene lor meer en het zijn mijn eigen oren nu, waarmee ik Philos luister. Niet de oren van anderen.

En daar is Arrival weer. En de dreiging. En de pregnansie. En ook: de rust. En ook: de warmte. En minimaal. En ook rijk. En hoe het overal is. En hoe het gans mijn kamer vult. En ik zwem in de mjoeziek. En ik drijf op de mjoeziek. En ik zweef op de mjoeziek. En god wat is dit mooi. God wat is dit mooi. En verklaar je me voor gek als ik je vertel dat ik een lichte tot halfzware Huntsville-assoosjasie had?

(o Huntsville! hun Eco, Arches & Eras! waarom heeft niet de hele wereld die prachtplaat in de kast?)

En de geprepareerde piano van Ingrid Schmoliner, waarom dobbert die nu in mijn brein? Of.

Of.

Of Daniel Schmidt! O, Daniel Schmidt – zijn In my arms, many flowers; waarom heeft niet de hele wereld dat in de kast staan?

En zo ontvouwt zich een plaat waar ik bij sta. Op een ochtend in een maand. Als er al wat kou in de lucht zit. Als de kinderen alweer in de schoelje varen. Als ik alleen in huis ben, en de mjoeziek zo goed zie als hoor, en voel, en beleef. De transformasies die het ondergaat waar ik bij sta. Hoe het omniprezent kan zijn in de één. Of in het volgende: meer melankolie in de miks. Meer verstilling. Meer stilstand. Dan geen zwemmen geen drijven geen zweven meer. Maar een stastil. Genageld staan. En kijken. En staan. En zien. En voelen. En denken. En vragen. Hoe kan iets zo mooi zijn? Hoe kan iets zo klank zijn en zo al zijn en zo mooi zijn?

En in Easy gesproken woord overheen ademende klanken. En blazers. Mjoeziek een weinig bescheiden, meer in de achtergrond nu; de nadruk lijkt er op de (iets te) politieke tekst te liggen. De spreekstem zingt zichzelve tot instrument, zij het niet perse het interessantste instrument van de plaat. Wanneer Philos zich loskoppelt van tekst; van (direkte) boodschap, reist de mjoeziek vrijelijker. Glijdt over het plafond, of valt neder gelijk een mals regenbuitje gelijk. Halfweg de plaat weet ik niet eens meer waar mijn lichaam ophoudt en de mjoeziek begint. Het engelengezang in When I think of her lokt alle schepen op alle klippen.

Waar.

En dan is het gewoon maar dinsdag ofzo. Ergens zet iemand een hoed op. Ergens koopt iemand een stokbrood. Ergens zegt iemand iets tegen iemand. Ergens denkt iemand niet aan mij. Ergens is het oorlog. Ergens zijn de straten, ergens is een park. Ergens en als alles altijd. Zo ver voorbij. Weet je nog van toen en toen. Het begon te regenen, en jij was er nog. Er viel een druppel regen, en jij was er nog. Als alles altijd.

En de wind en de dag, niets wist deze mjoeziek uit. Zoveel kracht is er ook zonder de slag.

(zoveel slag is er ook zonder de kracht)

Toen ik binnenkwam dacht ik nog F’daag ga ik es lekker Reflections of a sad soul van Nocturnal Depression drajen. Maar. Toen ik binnenkwam was ik nog iemand anders.

Bijpassende Muziek en Informatie