Op deze pagina kun je de tim Donker recensie van de albums van Broeder Dieleman Oh mijn ziel en Remy van Kesteren Muses lezen. Beide albums zijn uitgebracht door Snowstar.
Broeder Dieleman Oh mijn ziel en Remy van Kesteren Muses recensie
en tijd weeral later
en tijd weeral later, en de aarde die draait gelijk uw oren, en altijd voort, en alles is anders nu
want ik woon niet eens meer in hetzelfde kot, ik ging weg uit het andere en eigenlijk-veel-betere kot, en verder ging ik, zij het nu ook weer niet zo heel veel verder, het is maar aan de andere kant van het dorp, aan de eigenlijk-veel-mindere kant van hetzelfde dorp dat ik woon nu maar evengoed is het een elders wonen, een elders zijn, in een kot dat elders is
en ook zij ging henen, mijn lieve tante Agaath, de laatste der broers en zussen langs moeders zijde, al vanaf ik een piepklein kinderken waart was zij mijn lievelingstante, mijn twede moeder, mijn lieve tante Agaath, die toch nooit sterven zou, want dat had ze beloofd, ik had haar er nog zo om gevraagd, daags na de begrafenis van mijn moeder vroeg ik Gij gaat toch nooit henen gaan lieve tante Agaath en nee had zij gezeid, ik ga nooit henen had zij gezeid, Gij gaat toch eeuwig leven lieve tante Agaath had ik gevraagd en ja had zij gezeid, ik ga eeuwig leven, en Als gij toch moet gaan, lieve tante Agaath, ga dan in ieder geval pas nadat ik gegaan ben en ja had zij gezeid, dat beloof ik, en toen hadden we gelachen en erop geklonken en van andere dingen gesproken maar evenzogoed is zij toch gegaan en het voelt alsof ik nu pas echt wees geworden ben dan
en op een avond deze zomer viel ik van de trap heronder, helemaal van boven naar helemaal beneden en ik brak mijn sleutelbeen en met mijn rechterarm gestoken in een mitella ging ik deze zomer, stapte ik deze zomer, liep ik deze zomer doorheen een Spanje dat ofnee laat maar, en later liet ik weg de mitella maar nog altijd wil mijn rechterarm minder goed mee dan mijn linkerarm en soms, in slapeloze nachten, die niet moeilijk zijn want het is deze nachten altijd wat met die rechterarm van mij waardoor ik slecht in slaap kom en als ik slaap nog bizardere en angstaanjagendere dromen droom dan ik altijd al deed, soms dus, in zo een slapeloze nacht, peins ik eraan dat dat nooit meer sal regkom en dat tot in lengte van jaren voort moet met een treurig exkuus voor een rechterarm
en de kinder zijn ouder en ik ben ouder en de aarde is ouder en alles is ouder en alles is anders nu
want tijd weeral later en de aarde die draait gelijk uw oren draaien en altijd voort en alles is hetzelfde nu
want ook in dit kot zit ik koud en bevend onder het groot welnetzogoedmariekevormig tochtgat in mijn leven want ook nu nog zit ik met dat welnetzogoedmariekevormig gat waardoorheen de wind waait en de regen valt en de kou komt en alleen welnetzogoedmarieke past in dat gat en alleen welnetzogoedmarieke kan dichten en kou en wind en regen stoppen maar welnetzogoedmarieke is opgestaan en plaats vergaan en nu zit ik met dat gat daar, nu zit ik al tijden nooit gans en geheel meer tochtvrij
en ook in dit kot zie ik de mensen in de straten, en de huizen in de straten, en ook in die huizen huizen mensen
en ook in dit kot blijven de oren drajen waardoor ik iets niet alle dagen hetzelfde hoor
en ook in dit kot is er mjoeziek
stilte
mjoeziek
ook in dit kot blijft er, gelukkig, mjoeziek doorheen de deur komen. dat komt zomaar door de deur. daar moet je niks voor doen
snowstar bijvoorbeeld
niet gedacht dat ik daar ooit nog van horen zou
maar ik hoor
Remy van Kesteren bijvoorbeeld. Ja. Dat was nu eens zo’n soort seedee. Dat soort seedee. Ne mens met ne harp. Hoe heette die seedee ookalweer?, en waar hoorde ik die ookalweer voor het eerst?, dat moet nog in het vorige, in het eigenlijk-veel-betere kot geweest zijn, iets met een rode schildpad, dat kwam zomaar doorheen mijn deur, daar moest ik niks voor doen, en ik hoorde dat, die man, die harp, die rode schildpad, en ik vond dat mooi, ik vond dat heel erg mooi, ik vond dat om te jubelen zo mooi en dus jubelde ik, ik jubelde hier, of elders, dat weet ik niet meer maar ik jubelde. En dan staan die woorden daar, te lezen voor iedereen met een scherm tot zijn of haar beschikking, en ik, des anderendaags nog eens naar die rode schildpad luisterend vond er niks jubelenswaardig meer aan. Dat is nu eens zo’n seedee die ik daarna nooit meer drajen dierf. Want ik kon het nog aan de woorden wijten, ik kon nog denken dat het kwam omdat ik er woorden aan gegeven had, ik had woorden gegeven aan wat mijn oren gehoord hadden en die oren kunnen daar niks aan doen, die krijgen die woorden maar opgedrongen en die kunnen uit nijd drajen, de volgende dag. En ik dacht dat liever dan iets anders en dus luisterde ik nooit meer naar een rode schildpad, niet van verre en niet nabij.
En nu andermaal komt Remy van Kesteren doorheen mijn brievenbus en dit keer jubelt hij, of liever: hij laat zijn harp zijn muzen bejubelen.
Andermaal kwam Remy van Kesteren doorheen mijn brievenbus en alleen mijn dochter en ik waren thuis. En we wisten niet wat we moesten denken van een man in een rood pak een man in een groen pak met een draagbare harp. Op een heuvel. Mijn dochter, mijn moje lieve grappige wijze achtjarige dochter lachte er een beetje om, en ik wist niet wat te denken want het waren nu nog alleen mijn ogen om te horen en mijn ogen zijn het nog vaker met mijn oren oneens dan mijn oren met zichzelf.
Ik wist niet wat te denken en dus dacht ik maar niets.
Andermaal komt Remy van Kesteren doorheen mijn brievenbus en het is zijn harp die zijn muzen hier bejubelt, en welk zijn dan zijn muzen? Radiohead en Thom Yorke solo en Aphex Twin en Bon Iver en Kendrick Lamar en Satie en Muse en John Hopkins en Sibelius zijn het die hier worden getransponeerd naar de harp.
En er zijn betere, en er zijn mindere muzen.
En John Hopkins ken ik niet.
Tenzij dat Lightnin’ Hopkins is. Maar die heette toch Sam?
Het is middag, en eigenlijk veel te laat als ik Muses een eerste voorzichtige draai geven durf. En het is niet slecht, mijn oren vinden het voorwaar niet slecht wat ze daar horen, maar het is maar kort, de eerste vier liedjes en dan moet ik de kinderen al van school gaan halen.
Het is een andere dag, en ochtend, als ik Muses voor de twede keer in mijn speler steek, al even voorzichtig. Een ochtend met koffie en zon en daar is hij dan: de volledige seedee.
En het is mooi. De klanken vlechten zich in het licht dat doorheen mijn ramen valt en het is mooi.
Misschien schurkt het af en toe een beetje tegen edelkitsch, ik zal de laatste zijn om dat te verhelen.
Misschien kabbelt het hier en daar een beetje naar Gemakkelijk Luisteren maar daar moet niet perse iets mis mee zijn, wat is dat het met dat luisteren dat dat niet af en toe een beetje gemakkelijk zou mogen zijn want al te vaak luistert het al moeilijk genoeg, hee.
De klanken en het licht vervlochten en op slag smaakt mijn koffie vier of vijf strepen beter.
Misschien scheelt het dat ik de orzjienelen niet ken, behalve dan van Satie natuurlijk, de derde gnossienne, die kent iedereen. Mijn vader en mijn moeder waren groot Satieliefhebbers en die derde gnossienne zendt altijd nog rillingen over mijn rug, een huiveringwekkend mooi stuk, ook in deze vertolking of misschien zelfs meer nog.
De harp prevelt. De harp spreekt. De harp zingt. Tot de harp zwijgt, de seedee is gedaan, mijn koffie is op, de kinderen moeten nog lang niet gehaald en voila nogmaals dan, Muses.
En dan de broeder. O. De broeder. De broeder is de broeder, zijn wij niet de broeders hoeder.
broeder Dieleman. Zijn vorige vond ik wat minder. En deze is –
De broeder is de broeder. De broeder is klein alchemie, de broeder is het zout der aarde, de broeder is klei, de broeder is modder, de broeder is de regen die valt, de broeder is het water dat stroomt, de broeder is Zeelandser dan Zeeland zelve.
De dagen van weleer mogen de dagen van weleer zijn: het kippenvel raast bij Oh mijn ziel niet over gans mijn lichaam zoals het bij alles tot en met Komma wel deed (en ik hoor u spreken over gewenning maar dan weer: niet lang voordat nee eigenlijk toevalligerwijze zeer kort voordat men mij vroeg of men mij Oh mijn ziel mocht doen toekomen, had ik alles tot en met Komma weer eens op de steerjoo voorbij laten trekken en wat denk je? Kippenvel, grondnagelende verstilling, ademloosheid, keelsnoering – weer. Iedere keer weer).
Deze broeder is een solide broeder. Moje, troostrijke, rustgevende folk. Baby Dee speelt een nootje mee (op accordeon, op vleugel, op zang). Baby Dee. Niet de minste, niet de meeste. Baby Dee. Een boek van liedjes voor Annemarie. Was dat ook niet harp trouwens? Baby Dee. Heb je haar ooit achter de piano zien zitten? Fascinatie, bewondering en onversneden angst zullen uw deel zijn. Baby Dee. Met die uit alles herkenbare stem, zo vet aangezet, zo tejatraal, zo operatesk, het perfekte kontragewicht voor Dielemans nuchtere praatzang.
Oh mijn ziel. Muses. Twee seedees. En alles is bij het oude. Muziek omhelst nog. Muziek vervlecht zich nog met het licht. Muziek blijft nog drijven in je koffie. Muziek troost nog. Nog muziek. Altijd nog.